Opleidingskosten in mindering op transitievergoeding

Het kabinet wil dat werkgevers de opleidingskosten van medewerkers voor een andere functie binnen hetzelfde bedrijf in mindering kunnen brengen op de transitievergoeding bij vertrek. Een daartoe strekkend voorstel van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voor advies naar de Raad van State gestuurd. Het is de bedoeling dat deze regeling op 1 januari 2020 in zal gaan. De opleidingskosten voor een functie bij een andere werkgever zijn nu al aftrekbaar van de transitievergoeding. Opleidingskosten die betrekking hebben op de huidige functie van een werknemer komen niet in mindering op de transitievergoeding.

Onvoldoende re-integratie-inspanningen

Werkgevers zijn verplicht om het loon van een arbeidsongeschikte werknemer door te betalen. De loondoorbetalingsverplichting duurt in beginsel maximaal 104 weken. Tijdens de arbeidsongeschiktheid zijn werkgever en werknemer verplicht om te werken aan re-integratie van de werknemer in het arbeidsproces. Wanneer te weinig re-integratieactiviteiten zijn verricht, kan het UWV bij wijze van sanctie de loondoorbetalingsplicht verlengen.

Na afloop van de wachttijd van 104 weken heeft een arbeidsongeschikte werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De conclusie van de arbeidsdeskundige was dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Op enig moment waren de re-integratieactiviteiten gestaakt, omdat naar de mening van de bedrijfsarts geen resultaat te verwachten was. Dit heeft geleid tot het opleggen van een loonsanctie. Het daartegen ingediende bezwaar is door het UWV afgewezen.

Na het opleggen van de loonsanctie heeft de werkgever de re-integratie van de werkneemster in het tweede spoor voortgezet. Het verzoek om bekorting van de loonsanctie is afgewezen. Aan de werkneemster is na afloop van de loonsanctie een WIA-uitkering toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van de werkgever tegen de uitspraak op bezwaar afgewezen. De rechtbank zag geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling van het UWV. De verzekeringsartsen van het UWV hebben in hun medische rapporten gemotiveerd toegelicht dat er mogelijkheden waren om de re-integratie voort te zetten, ook al constateerden zij dat het voorstelbaar is dat de werkneemster vanwege de aard van haar gezondheidsklachten moeilijk re-integreerbaar zou zijn. De door de werkgever ingeschakelde bedrijfsarts zag geen mogelijkheden voor re-integratie, maar onderbouwde dat oordeel volgens de rechtbank niet met medische gegevens. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het voor rekening en risico van de werkgever komt als het advies van de bedrijfsarts later onjuist blijkt.

Belangrijk is de opmerking van de rechtbank dat de verplichting van een werkgever om een werknemer te laten re-integreren een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting is. Dat betekent dat een positief resultaat niet op voorhand hoeft vast te staan, maar ook dat het mogelijk niet halen van een positief resultaat geen reden is om af te zien van verdere re-integratiepogingen.

Billijke vergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid?

Bij de Hoge Raad is een procedure aanhangig van een werkneemster, die is ontslagen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De AG bij de Hoge Raad concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De casus is als volgt. De werkgever heeft de dienstbetrekking met de werkneemster opgezegd met toestemming van het UWV en met inachtneming van de geldende opzegtermijn. Bij het einde van het dienstverband heeft de werkgever een transitievergoeding betaald. De werkneemster verzoekt om een billijke vergoeding omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Volgens de werkneemster bestaat dat ernstig verwijtbare handelen uit tekortkomingen van de werkgever in het re-integratieproces.

Het Burgerlijk Wetboek biedt de rechter de mogelijkheid om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen in die situatie.

Ernstig verwijtbaar handelen wordt niet snel aangenomen. Onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werkgever leveren nog geen ernstig verwijtbaar handelen op, ook niet als het UWV om die reden een loonsanctie heeft opgelegd. Volgens een arrest van de Hoge Raad moet de rechter het criterium ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever met terughoudendheid toepassen. Dit betekent dat de werkgever alleen in uitzonderlijke gevallen een billijke vergoeding verschuldigd is.

Naar de mening van de AG heeft het hof terecht geoordeeld dat de hoge drempel voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever niet is overschreden door de tekortkomingen van de werkgever bij de re-integratie.

Geen verplichte ontbinding slapend dienstverband

Over de vraag of een werkgever verplicht is een slapend dienstverband op te zeggen zijn diverse procedures gevoerd. Bij een slapend dienstverband verricht de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid geen arbeid en is de loonbetalingsverplichting van de werkgever beëindigd. Hoewel de uitkomsten niet eenduidig zijn, is in het merendeel van die procedures geoordeeld dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever als hij een slapend dienstverband niet opzegt. Hierdoor loopt de werknemer een transitievergoeding mis. De werkgever is in een dergelijk geval ook niet op grond van goed werkgeverschap verplicht om tot opzegging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. De vraag of dat anders wordt door de Wet compensatie transitievergoeding is door de Rechtbank Limburg voorgelegd aan de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in die zaak nog geen arrest gewezen.

De procedures waarin het wel in strijd met goed werkgeverschap werd geoordeeld om een slapend dienstverband niet op te zeggen betroffen terminaal zieke werknemers.

Ook de kantonrechter in Den Bosch ziet, vooruitlopend op het arrest van de Hoge Raad, geen reden om af te wijken van de heersende lijn in de jurisprudentie. De werkgever heeft de keuze om een arbeidsovereenkomst met een werknemer die meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is al dan niet op te zeggen. Dat staat met zo veel woorden in het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter kwam tot zijn uitspraak in een kort geding van een arbeidsongeschikte werknemer, die op korte termijn de AOW-leeftijd bereikt. Op dat moment kan zijn werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen zonder dat hij een transitievergoeding verschuldigd is. De werknemer meent dat hij daardoor schade lijdt.

De Wet compensatie transitievergoeding voert geen verplichting voor de werkgever in om de arbeidsovereenkomst op te zeggen als de werknemer twee jaar arbeidsongeschikt is en niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten. De kantonrechter merkt nog op dat de werkgever in deze procedure niet het beleid heeft om slapende dienstverbanden op te zeggen. Als dat het geval zou zijn, zou het wellicht in strijd met goed werkgeverschap zijn als de werkgever dat in een individueel geval niet doet.

Schorsing werknemer geen onregelmatige opzegging

Een werkgever schorste een werkneemster, die werkzaam was op basis van een jaarcontract. Het salaris en de verdere emolumenten werden gewoon doorbetaald. De werkgever deelde mee dat het jaarcontract niet zou worden verlengd.

De werkneemster startte een procedure bij de kantonrechter, waarin verzocht werd om een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Kern van het geschil was of de schorsing van de werkneemster, met vrijstelling van werkzaamheden en doorbetaling van salaris, in feite neerkwam op een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter maakte duidelijk dat onderscheid gemaakt moet worden tussen opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en opzegging met inachtneming van een opzegtermijn. De werkneemster maakte bij de onderbouwing van haar verzoek geen duidelijk onderscheid tussen deze twee alternatieven. De kantonrechter behandelde eerst de vraag of de arbeidsovereenkomst is opgezegd.

Opzegging door de werkgever is een eenzijdige wilsuiting, gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die de werknemer moet hebben bereikt. De opzegging is vormvrij.

In een brief van de werkgever aan de werkneemster stond dat haar was medegedeeld dat het dienstverband zou aflopen met het jaarcontract. Uitdrukkelijk stond in de brief dat de werkneemster niet werd ontslagen. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze brief geen opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarmee verviel de grond van het verzoek van de werkneemster.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft werkgever zich aan de eisen van goed werkgeverschap gehouden door vroegtijdig aan de werkneemster mee te delen dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, door haar vrij te stellen van werkzaamheden en door haar loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst door te betalen.

Transitievergoeding onder Wet arbeidsmarkt in balans

De Wet arbeidsmarkt in balans bevat onder meer een aanpassing van de regeling van de transitievergoeding. De wet is op 19 juni 2019 in het Staatsblad gepubliceerd en treedt naar verwachting per 1 januari 2020 in werking.

Huidige regeling

Volgens de huidige regeling heeft een werknemer recht op een transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en wordt beëindigd of niet voortgezet op initiatief van de werkgever. De werknemer heeft in beginsel geen recht op een transitievergoeding bij beëindiging op zijn initiatief, tenzij de opzegging, niet voortzetting of ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De hoogte van de transitievergoeding is afhankelijk van de duur van de arbeidsovereenkomst. Over de eerste 120 maanden (10 jaar) bedraagt de vergoeding 1/6 maandsalaris voor iedere periode van zes maanden. Voor zover de arbeidsovereenkomst langer heeft geduurd dan 120 maanden bedraagt de transitievergoeding 1/4 maandsalaris voor iedere periode van zes maanden.

Voorbeeld

De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden na acht jaar. Dat zijn 16 perioden van zes maanden. De totale duur van de arbeidsovereenkomst is korter dan 120 maanden. De transitievergoeding bedraagt dan 16 maal 1/6 maandsalaris is 2,67 maandsalarissen. Bij een maandsalaris van € 3.000 komt de transitievergoeding dan uit op een bedrag van € 8.000.

Stel dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden na twaalf in plaats van na acht jaar. De transitievergoeding bedraagt dan 20 maal 1/6 maandsalaris plus 4 maal 1/4 maandsalaris. Dat is in totaal 4,34 maandsalarissen. De transitievergoeding komt dan uit op een bedrag van € 13.000.

Nieuwe regeling

De eis dat de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden moet hebben geduurd voor het recht op een transitievergoeding vervalt. Dat betekent dat een werknemer vanaf de dag van indiensttreding recht heeft op een transitievergoeding bij ontslag op initiatief van de werkgever.

Ook de wijze van berekening van de vergoeding verandert. De berekening vindt niet langer plaats per periode van zes maanden. In plaats daarvan bedraagt de transitievergoeding voor elk kalenderjaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd 1/3 maandsalaris en een evenredig deel daarvan voor een periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een kalenderjaar heeft geduurd. De verhoging van de transitievergoeding voor dienstverbanden langer dan 120 maanden vervalt. Over de hele duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt de transitievergoeding dus 1/3 maandsalaris per dienstjaar.

Voorbeeld

De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden na zeven jaar en drie maanden. De transitievergoeding bedraagt dan 7,25 maal 1/3 maandsalaris is 2,41 maandsalarissen. Bij een maandsalaris van € 3.000 komt de transitievergoeding dan uit op een bedrag van € 7.230.

Overgangsrecht

De huidige regeling kent een tijdelijke regeling voor oudere werknemers en een overbruggingsregeling. Deze regelingen vervallen per 1 januari 2020. Bij wijze van overgangsrecht zijn deze regelingen nog van toepassing als:

  1. de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is opgezegd;
  2. de werknemer voor 1 januari 2020 schriftelijke heeft ingestemd met een beëindigingsvoorstel;
  3. de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV en het verzoek om toestemming is gedaan voor 1 januari 2020; of
  4. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is ingediend.

De tijdelijke regeling voor oudere werknemers geldt voor werknemers die bij het einde van de arbeidsovereenkomst 50 jaar of ouder zijn. Heeft de arbeidsovereenkomst ten minste 120 maanden geduurd, dan hebben deze werknemers recht op ½ maandsalaris voor elke periode van zes maanden dat de dienstbetrekking na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar heeft geduurd. Deze tijdelijke regeling geldt voor werkgevers die minder dan 25 werknemers in dienst hebben.

De overbruggingsregeling houdt in dat onder voorwaarden voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst de maanden voor 1 mei 2013 buiten beschouwing worden gelaten, indien de arbeidsovereenkomst is geëindigd of niet is voortgezet wegens een slechte financiële situatie van de werkgever. Ook deze regeling geldt voor werkgevers die minder dan 25 werknemers in dienst hebben.

Auto van de zaak als arbeidsvoorwaarde

Volgens het Burgerlijk Wetboek mag een werkgever met een beroep op een tussen partijen geldend schriftelijk beding een arbeidsvoorwaarde van een werknemer eenzijdig wijzigen. De werkgever moet bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarde een zwaarwegend belang hebben.

Een werkgever kende voor zijn werknemers een autoregeling. Criteria voor toekenning van een auto van de zaak waren een jaarlijks aantal zakelijke kilometers van ten minste 10.000 of een koppeling aan het functieniveau. Het niet meer voldoen aan de criteria was volgens de regeling aanleiding om deelname aan de regeling te beëindigen. De werkgever wilde de deelname aan de autoregeling van een werknemer beëindigen omdat hij in de twee voorgaande jaren minder dan 10.000 zakelijke kilometers had gereden. De werknemer mocht de auto na de kennisgeving nog enkele maanden gebruiken. De werkgever bood de werknemer ter compensatie een financiële vergoeding aan. De werknemer meende dat sprake was van een arbeidsvoorwaarde die de werkgever niet mocht beëindigen. Volgens de werkgever was de verstrekking van een auto geen arbeidsvoorwaarde.

De kantonrechter deelde de opvatting van de werknemer dat de verstrekking van een auto moet worden gezien als een arbeidsvoorwaarde. De werknemer had vanaf 2004 een auto van de werkgever ter beschikking, die hij ook privé mocht gebruiken. De brandstof voor het privégebruik werd door de werkgever betaald. Volgens de kantonrechter moet een dergelijk voordeel vanwege de aard en de duur worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde.

Het in de autoregeling opgenomen beding gold als een eenzijdig wijzigingsbeding. De werkgever had, gezien de kosten van de auto, een voldoende zwaarwegend belang bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling van de auto aan de werknemer. Wel moest de werkgever toestaan dat de werknemer de auto nog enkele maanden mag gebruiken en hem gedurende een zekere periode compenseren voor een deel van het optredende nadeel.

Transitievergoeding verschuldigd ondanks financiële problemen werkgever

In het Burgerlijk Wetboek staat dat een tussen partijen geldende regel niet van toepassing is als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter moet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid terughoudend omgaan, zeker als het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen is gemaakt door de wetgever, dan heeft een beroep op de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen kans van slagen.

Bij de regeling van de transitievergoeding heeft de wetgever een afweging van belangen gemaakt. Zo is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd als hij failliet is verklaard, aan hem surseance van betaling is verleend of onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt. De transitievergoeding kan in termijnen worden betaald als betaling ineens tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever leidt.

Een werkgever wilde met een beroep op de redelijkheid en billijkheid de aan een ontslagen werknemer verschuldigde transitievergoeding niet betalen. Het beroep was gebaseerd op financiële problemen van de werkgever. Die problemen waren aanleiding voor het ontslag. Volgens de kantonrechter zijn financiële problemen niet heel uitzonderlijk. Wel honoreerde de kantonrechter het verzoek om betaling in zes termijnen. De kantonrechter vond dat de werkgever voldoende had aangetoond dat betaling ineens van de transitievergoeding tot problemen zou leiden.

Transitievergoeding bij einde dienstverband

Bij de beëindiging van een dienstbetrekking, die twee jaar of langer heeft geduurd, op initiatief van de werkgever heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. De werkgever hoeft geen transitievergoeding te betalen als er een gelijkwaardige voorziening is getroffen, bijvoorbeeld in een cao. De werkgever hoeft eveneens geen transitievergoeding te betalen wanneer de dienstbetrekking eindigt in verband met het bereiken van een wettelijk bepaalde of onderling overeengekomen leeftijd.


De gemeente Den Haag wilde de in het kader van de vroegere Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) gesloten arbeidsovereenkomsten beëindigen per 1 juli 2012. Voor WIW-werknemers ouder dan 55 jaar kwam er een doorwerkregeling, waardoor zij in dienst van de gemeente konden blijven tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin zij 62 jaar zouden worden. Bij de beëindiging van de dienstbetrekking van een WIW-werknemer die gebruik had gemaakt van de doorwerkregeling claimde de werknemer betaling van de transitievergoeding. De kantonrechter wees het verzoek af omdat hij het leeftijdsontslag van de groep WIW-werknemers op één lijn stelde met ontslag op de overeengekomen leeftijd.


In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag anders. Volgens de wetshistorie is met de overeengekomen leeftijd, waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, de AOW-gerechtigde leeftijd of een hogere of lagere overeengekomen pensioengerechtigde leeftijd bedoeld. Bij het bereiken van deze leeftijd is een werknemer voor het voorzien in zijn levensonderhoud niet langer aangewezen op het verrichten van arbeid. De transitievergoeding is een vorm van compensatie voor werknemers die voor hun levensonderhoud op het verrichten van arbeid zijn aangewezen. Een andere overeengekomen leeftijd dan de pensioen- of AOW-gerechtigde leeftijd waarop de dienstbetrekking eindigt is geen reden om geen transitievergoeding te hoeven betalen.

Wetsvoorstel recht op onbereikbaarheid werknemers

Er is een voorstel tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs ter consultatie gepubliceerd. De voorgestelde wijziging betreft de invoering van een recht op onbereikbaarheid voor werknemers. Door de komst van smartphones en tablets zijn werknemers altijd bereikbaar. Werknemers ervaren druk om tijdens hun vrije tijd te reageren op werkberichten. De initiatiefnemer voor het wetsvoorstel is van mening dat iedereen recht heeft op ongestoorde vrije tijd en dat dit recht van groot belang is om stress en burn-outklachten te verminderen of te voorkomen.

Het wetsvoorstel met memorie van toelichting is te vinden op https://www.internetconsultatie.nl//rechtoponbereikbaarheid. Wie dat wil kan daar zijn commentaar achterlaten.