Wijziging civiel bewijsrecht

Het bewijsrecht omvat de regels voor het moment en de manier waarop partijen in een civiele procedure bewijs mogen of moeten leveren van de feiten die zij aanvoeren ter onderbouwing van hun vordering, verzoek of verweer. Het bewijsrecht bevat regels voor de waardering, die de rechter aan geleverd bewijs kan toekennen. Het bewijsrecht is het uitgangspunt voor welke partij in een procedure de bewijslast draagt.

De Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht treedt in werking per 1 januari 2025. Per die datum worden de volgende wijzigingen ingevoerd.

  • De rechter kan in één verzoek worden gevraagd om verschillende bewijsverrichtingen toe te staan, zoals de combinatie van een getuigenverhoor en een deskundigenonderzoek.
  • De regels voor het recht op inzage in stukken van de wederpartij worden verduidelijkt. Het inzagerecht gaat ook gelden voor moderne vormen van informatie, zoals computerbestanden. Het inzagerecht kan ook worden gebruikt voor relevante documenten, die in het bezit zijn van derden, die geen partij zijn in het geschil.
  • De wet verduidelijkt dat de rechter de ruimte heeft om actief met partijen te spreken over de door hen aangevoerde feiten. Zo kan de rechter voorkomen dat bepaalde feiten op de zitting onbedoeld onderbelicht blijven of dat de rechter daaraan een uitleg geeft die de partijen niet hadden bedoeld of waarop de partijen niet bedacht waren.
  • In de wet is vastgelegd dat het mogelijk is om bewijsmateriaal veilig te stellen door daarop beslag te laten leggen door een gerechtsdeurwaarder. In de rechtspraak is dit eerder al beslist.

De nieuwe regels gelden alleen voor procedures, die na 1 januari 2025 worden gestart.

De regels voor de verdeling van de bewijslast wijzigen niet door de nieuwe wet.

Wetsvoorstel verkorten betaaltermijnen aangenomen

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel, waarmee de maximale wettelijke betaaltermijn van het grootbedrijf aan het mkb wordt verkort van 60 naar 30 dagen, aangenomen. Het wetsvoorstel is bedoeld om het mkb te beschermen tegen de overmacht van het grootbedrijf. Meldingen van te late betalingen kunnen anoniem gedaan worden bij het tijdelijke Meldpunt Achterstallige Betalingen van de Autoriteit Consument en Markt. Dit meldpunt is tot 26 januari 2023 geopend.

Verlaging maximale kredietvergoeding blijvend

In de wet is vastgelegd wat de maximale kredietvergoeding voor consumptief krediet is. Deze kredietvergoeding bestaat uit de wettelijke rente vermeerderd met een opslag. De wettelijke rente bedraagt momenteel 2%. De opslag bedraagt volgens de wet maximaal 12%. Sinds 10 augustus 2020 is deze opslag tijdelijk verlaagd naar 8% in verband met de coronacrisis. Deze tijdelijke verlaging geldt tot 1 juli 2022. Het kabinet is van plan de maximale opslag blijvend te verlagen naar 8%.

De maximering van de kredietvergoeding geldt voor alle vormen van consumptief krediet, zoals rood staan bij de bank, kopen op afbetaling en persoonlijke leningen.

Consultatie verlaging maximale kredietvergoeding

De maximale vergoeding voor consumptief krediet op jaarbasis bestaat uit de wettelijke rente, vermeerderd met een opslag. Voor deze opslag geldt een wettelijk maximum. Deze opslag bedraagt 12 procentpunten. In verband met de coronacrisis is de opslag op de wettelijke rente tijdelijk verlaagd naar 8 procentpunten. Deze tijdelijke verlaging eindigt op 1 juli 2022. Ter voorbereiding op een mogelijke structurele verlaging van de maximale kredietvergoeding wordt een voorstel ter consultatie voorgelegd om de opslag per 1 juli 2022 structureel te verlagen naar 8 procentpunten. Uitgaande van de huidige wettelijke rente zou de maximale kredietvergoeding daarmee uitkomen op 10%.

Doel van een verlaging van de maximale kredietvergoeding is het voorkomen van financiële problemen voor consumenten. De verlaging zou ook kunnen zorgen voor een strenger acceptatiebeleid van kredietaanbieders doordat de financiële ruimte voor een risico-opslag wordt verminderd. Tot 17 december kan op het voorstel worden gereageerd via https://www.internetconsultatie.nl/beleidsnotakredietvergoeding.

Hof wijst vordering tot opschorting UBO-wetgeving af

De stichting Privacy First heeft de Nederlandse staat voor de rechter gedaagd vanwege de invoering van het UBO-register. Het UBO-register is het gevolg van de implementatie van de vierde en vijfde Europese anti-witwasrichtlijn in Nederlandse wetgeving. Een UBO is de ultimate beneficial owner of de uiteindelijk begunstigde van een juridische entiteit. Van de UBO’s van in Nederland gevestigde vennootschappen en andere juridische entiteiten worden de volgende gegevens in het Handelsregister opgenomen:

  • het burgerservicenummer;
  • een fiscaal identificatienummer van een ander land;
  • de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonplaats en de nationaliteit;
  • de geboortedag, de geboorteplaats, het geboorteland en het woonadres;
  • de aard van het door de uiteindelijk belanghebbenden gehouden economisch belang en de omvang van dit belang, aangeduid in bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen klassen.

De naam, geboortemaand en -jaar, de woonplaats en nationaliteit van een UBO, alsmede de aard en omvang van zijn belang kunnen door iedereen, die dat wil, worden ingezien. Andere gegevens zijn niet voor het publiek toegankelijk, maar wel voor de financiële inlichtingeneenheid of een andere bevoegde autoriteit.

Privacy First heeft gevorderd dat de verplichting om gegevens over de UBO aan te leveren en het recht van eenieder om gegevens over de UBO in te zien buiten werking wordt gesteld of in ieder geval wordt geschorst. Volgens de stichting zijn deze bepalingen in strijd met het Handvest van de grondrechten van de EU, de EU-beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen op de grond dat toewijzing ertoe zou leiden dat de Staat niet voldoet aan zijn verplichting tot het inrichten van een nationaal openbaar UBO-register. De Nederlandse rechter kan de nationale wetgeving ter implementatie van een Europese richtlijn niet buiten werking stellen zonder dat het Hof van Justitie EU de ongeldigheid van die richtlijn heeft vastgesteld.

Wel heeft de nationale rechter de ruimte om de tenuitvoerlegging van EU-regelgeving op te schorten in afwachting van een oordeel van het Hof van Justitie EU over de geldigheid van die regelgeving. Dat kan alleen als de zaak spoedeisend is en voor de verzoeker onherstelbare en ernstige schade dreigt. Die schade voor UBO’s is volgens de rechter door Privacy First niet aangetoond.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof voelt zich, als niet zijnde de hoogste nationale rechter en oordelend in kort geding, niet verplicht om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen.

Afschermen adresgegevens in Handelsregister

De staatssecretaris van EZK heeft Kamervragen over het niet uitvoeren van een door de Tweede Kamer aangenomen motie over het afschermen van de privéadressen van ondernemers in het Handelsregister beantwoord. De staatssecretaris vindt het standaard afschermen van adressen van ondernemers te ver gaan. Wel heeft zij een voorstel tot wijziging van het Handelsregisterbesluit gedaan om woonadressen standaard af te schermen. Dit biedt echter geen oplossing in gevallen waarin het vestigingsadres van de onderneming gelijk is aan het woonadres van de ondernemer. In die gevallen zou de ondernemer een alternatief vestigingsadres voor de onderneming moeten kiezen. Volgens de staatssecretaris is dat mogelijk, zelfs wanneer de werkzaamheden uitsluitend of overwegend op het woonadres plaatsvinden. Het streven is dat dit voorstel in het najaar van 2021 in het Staatsblad wordt gepubliceerd.

Het vermelden van het vestigingsadres van ondernemingen en rechtspersonen in het openbarre Handelsregister draagt bij aan de rechtszekerheid in het handelsverkeer. De staatssecretaris wijst erop dat het Europeesrechtelijk niet is toegestaan om de vestigingsadressen van rechtspersonen af te schermen.

Verlenging maximumvergoeding consumptief krediet

In verband met de coronacrisis is de maximale kredietvergoeding voor consumptief krediet met ingang van 10 augustus 2020 tijdelijk verlaagd. De verlaging zou duren tot 1 september 2021. De minister van Financiën heeft de tijdelijke verlaging verlengd tot 1 juli 2022. De maximaal toegestane opslag op de wettelijke rente is in het besluit verlaagd van 12 naar 8 procentpunten. Bij de huidige stand van de wettelijke rente van 2% bedraagt de maximale kredietvergoeding tijdelijk 10% op jaarbasis. De tijdelijke verlaging geldt niet voor bedragen die zijn geleend voor 10 augustus 2020.

Verkorting betaaltermijn grootbedrijf

Kleine en middelgrote ondernemers, die aan het grootbedrijf leveren, worden steeds later betaald. De betaaltermijn wordt regelmatig door het grootbedrijf bepaald en soms eenzijdig verlengd. Dit is sinds de coronacrisis steeds vaker het geval. Kleinere ondernemers komen door het betaalgedrag van grote ondernemingen in de financiële problemen. Om het midden- en kleinbedrijf tegemoet te komen heeft de staatssecretaris van EZK een wetsvoorstel ingediend. Dit wetsvoorstel brengt de maximale wettelijke betaaltermijn die het grootbedrijf mag hanteren bij betalingen aan het mkb terug naar 30 dagen. De huidige toegestane betaaltermijn bedraagt 60 dagen.

Verlenging tijdelijk verlaagde maximale kredietvergoeding

In verband met de coronacrisis is op 10 augustus 2020 het Besluit tijdelijke verlaging kredietvergoeding in werking getreden. Door dit besluit is de maximale kredietvergoeding voor consumptief krediet tijdelijk verlaagd. Dat is geregeld door een verlaging van de toegestane opslag op de wettelijke rente van 12 naar 8 procentpunten. Uitgaande van de huidige wettelijke rente van 2% bedraagt de maximale kredietvergoeding 10% per jaar. De tijdelijke verlaging van de maximale kredietvergoeding zou eindigen op 1 maart 2021. Van de mogelijkheid om de tijdelijke verlaging bij Koninklijk Besluit met maximaal zes maanden te verlengen is gebruik gemaakt. Dat betekent dat de tijdelijke verlaging doorloopt tot 1 september 2021.

Wet homologatie onderhands akkoord

De Wet homologatie onderhands akkoord treedt op 1 januari 2021 in werking. De wet maakt mogelijk dat een dreigend faillissement van een onderneming met levensvatbare activiteiten wordt voorkomen door het sluiten van een akkoord. De wet kent daarvoor twee procedures:

  1. een besloten akkoordprocedure buiten faillissement;
  2. een openbare akkoordprocedure buiten faillissement.

De openbare akkoordprocedure buiten faillissement moet worden aangemeld bij de Europese Commissie om opgenomen te worden op bijlage A van de Insolventieverordening. Met de aanmelding is enige tijd gemoeid.

De rechtbank kan een onderhands akkoord tussen een onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders over herstructurering van bedrijfsschulden goedkeuren. Door goedkeuring van de rechtbank geldt het akkoord voor alle betrokken schuldeisers en aandeelhouders, ook al hebben zij niet ingestemd met het akkoord.

Voordat de rechter een beslissing neemt over verzoeken die in het kader van de totstandkoming van het akkoord aan hem worden voorgelegd, moet hij eerst vaststellen of hij rechtsmacht heeft om deze verzoeken in behandeling te nemen. Zodra de openbare akkoordprocedure is vermeld op bijlage A bij de Insolventieverordening, is in het kader van die procedure bepalend of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar gelegen is in één van de lidstaten van de EU, met uitzondering van Denemarken. Is dit het geval, dan wordt op grond van de Insolventieverordening bepaald of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Zolang de openbare akkoordprocedure buiten faillissement nog niet op bijlage A van de Insolventieverordening is vermeld, dient de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft beantwoord te worden aan de hand van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.