Dienstverlening hospice niet te vergelijken met hotel

In de btw-richtlijn is bepaald dat de lidstaten vrijstelling verlenen voor ziekenhuisverpleging en medische verzorging en daarmee nauw samenhangende handelingen. Deze vrijstelling is in de Wet OB 1968 opgenomen met als omschrijving het verzorgen en het verplegen van in een inrichting opgenomen personen, alsmede de handelingen die daarmee nauw samenhangen. Onder handeling zijn begrepen het verstrekken van spijzen en dranken, geneesmiddelen en verbandmiddelen aan die personen.

De rechtbank Noord Nederland heeft onlangs geoordeeld dat de diensten, die een hospice verleent, onder deze vrijstelling vallen. De exploitant van het hospice had verzoeken om teruggaaf van btw gedaan, die door de Belastingdienst zijn afgewezen. De exploitant was van mening dat het hospice één prestatie verricht, bestande uit het tegen vergoeding verstrekken van logies en verteer voor kortdurend verblijf. De verpleging en verzorging gebeurde niet door de exploitant, maar door vrijwilligers en externe zorgverleners. Het verlenen van logies voor een korte periode is een belaste activiteit waarop het lage tarief van toepassing is. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat het hospice één samengestelde prestatie verricht, erop gericht om patiënten in de laatste levensfase ondersteuning en palliatieve zorg te laten ontvangen.

Volgens de rechtbank verricht het hospice één economische prestatie waarvan de kern is het doen verzorgen en verplegen van gasten in hun laatste levensfase. Het kenmerkende element van een prestatie moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de modale consument. Voor die consument, in dit geval de gasten van het hospice, gaat het om het totaalpakket. Dat het hospice de verzorging en verpleging feitelijk niet zelf uitvoert, maakt naar het oordeel van de rechtbank geen verschil.

De gasten kunnen hun eigen bijdrage voor verblijf in het hospice vergoed krijgen vanuit de aanvullende zorgverzekering. Dat vormt een belangrijke aanwijzing voor het feit dat de dienst niet in de kern bestaat uit het verstrekken van verblijf. Bovendien is een indicatie van een huisarts vereist om in het hospice te kunnen verblijven. Deze kenmerken maken dat een hospice iets heel anders is dan een hotel. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat de door het hospice verrichte prestatie valt onder de vrijstelling voor medische verzorging.

Btw bij short-stayverhuur: wat ondernemers moeten weten

Een projectontwikkelaar koopt een pand met een winkel op de begane grond en woningen op de bovenliggende verdiepingen. De projectontwikkelaar verbouwt de woningen tot appartementen, die hij voor korte duur gaat verhuren. Hij vraagt de btw over de verbouwingskosten van de woningen terug. De inspecteur weigert de teruggave van de btw en stelt dat de ondernemer geen recht heeft op de btw-teruggave. Heeft de ondernemer recht op teruggave van de btw over de verbouwing van de woningen?

De plannen van de projectontwikkelaar

De projectontwikkelaar verhuurt de winkelruimte en wil op de bovenliggende verdiepingen zes volledig ingerichte appartementen realiseren, die hij steeds voor maximaal zes maanden wil verhuren. De projectontwikkelaar stelt dat hij recht heeft op de teruggave van de btw, die drukt op het realiseren van de appartementen. De appartementen worden volledig ingericht verhuurd en de huurprijs is inclusief bijkomende kosten zoals elektra, internet en schoonmaak. Volgens de ondernemer is sprake van zogenaamde short-stayverhuur. Short-stay is een term uit de btw-richtlijn, die bepaalt dat kort verblijf, bijvoorbeeld in een hotel, niet onbelast is. Als de ondernemer de appartementen met btw verhuurt, heeft hij recht op teruggave van de btw op de verbouwingskosten. Als de verhuur niet met btw belast is, heeft de ondernemer geen recht op teruggave van de btw. Alleen ondernemers die btw-belaste prestaties verrichten, komen in aanmerking voor teruggave van de btw.

De argumenten van de inspecteur

De inspecteur stelt dat de ondernemer niet concurreert met hotelbedrijven, omdat de kenmerken van een hotel ontbreken. Volgens de inspecteur is het ongebruikelijk dat een hotel kamers voor vier tot zes maanden verhuurt. Bovendien moet de huurder zich inschrijven in de Basisregistratie Personen, wat bij hotels geen vereiste is. In de aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft de ondernemer aangegeven dat de appartementen bedoeld zijn om in te wonen. Tot slot stelt de inspecteur dat de ondernemer op zijn website jonge carrièremakers en gevestigde levensgenieters aanspreekt; een ander publiek dan bij een hotel.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat sprake is van short-stay en verwijst naar een arrest van de Hoge Raad. Hierin is bepaald dat sprake is van short-stay als de verblijfsruimtes zijn toegerust voor kort verblijf zonder dat de tijdelijke bewoner zorg heeft voor de inventaris. Verder blijkt uit het arrest, dat als een verblijfsruimte niet door een hotel wordt verhuurd, maar zich wel op hetzelfde publiek richt, de ondernemer concurreert met een hotel. Vaststaat dat de projectontwikkelaar de woningen voor maximaal zes maanden verhuurt, dat de appartementen volledig gemeubileerd zijn en dat de huurder niet belast is met de zorg voor de inventaris. Op grond van het arrest is het niet relevant dat de ondernemer een projectontwikkelaar is; het gaat om de prestatie. De rechtbank oordeelt dat de verhuur onder de short-stay uitzondering valt en belast is met het verlaagde btw-tarief. Daarom heeft de projectontwikkelaar recht op teruggave van de btw over de verbouwingskosten.

Wat betekent dit voor ondernemers?

Deze uitspraak biedt mogelijkheden voor ondernemers. De rechtbank geeft handvatten voor soortgelijke gevallen, zodat ondernemers kunnen sturen op teruggave van btw. Gezien het feit dat dit afhankelijk is van de specifieke omstandigheden, is het raadzaam om in vergelijkbare gevallen contact met ons op te nemen om fiscaal leed te voorkomen.

Schadeverzekeraar probeert onder verlegde btw uit te komen

Een schadeverzekeraar biedt onder meer autoverzekeringen aan, die binnen de EU de wettelijke aansprakelijkheid bij deelname aan het verkeer dekken. Deze verzekeringen zijn in Nederland vrijgesteld van btw. Bij schade binnen de EU ontvangt de verzekeraar voor de schadeafhandeling een factuur met verlegde btw. Aangezien de verzekeraar vrijgestelde diensten verricht, kan zij deze btw niet verrekenen. Om de btw-druk te verzachten probeert de verzekeraar onder de heffing van verlegde btw uit te komen. Welk geitenpaadje de verzekeraar heeft bedacht, leest u in dit artikel.

Casus

De verzekeraar is wettelijk verplicht om in andere lidstaten van de EU een schaderegelaar aan te stellen. Wanneer met een motorvoertuig, dat bij de verzekeraar is verzekerd, schade wordt veroorzaakt in een andere lidstaat, wikkelt de schaderegelaar de schade af. De verzekeraar ontvangt van de schaderegelaar een factuur met verlegde btw. De verzekeraar heeft deze btw aangegeven en afgedragen, waarna de verzekeraar tegen de afdracht van btw een bezwaarschrift heeft ingediend. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Voor de rechtbank was in geschil of de factuur van de schaderegelaar onder de vrijstelling van btw voor schadeverzekeringen valt. Indien dat het geval is, bespaart de verzekeraar 21% btw op elke schade binnen de EU. De rechtbank heeft de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd.

  1. Vormen de schadeafwikkeling, die de schaderegelaar binnen de EU voor de verzekeraar uitvoert, en de verzekering één ondeelbare dienst? De rechtbank wil weten of het mogelijk is een dienst, die door een ondernemer aan zijn afnemer wordt verricht, met een dienst, die de afnemer als ondernemer aan een andere afnemer verricht, voor de heffing van omzetbelasting als één dienst aan te merken.
  2. Zo nee, is de schadeafwikkeling aan te merken als een bijkomende prestatie bij de verzekering als hoofdprestatie, die het fiscale lot van de hoofdprestatie volgt en dus is vrijgesteld?

Oordeel Hoge Raad

Op grond van de Btw-richtlijn moet elke prestatie in beginsel op zichzelf worden beoordeeld. Eenieder die, ongeacht de plaats en het resultaat daarvan, zelfstandig een economische dienst verricht, is belastingplichtig voor de btw. De Hoge Raad oordeelt dat de functionaliteit en de uitvoerbaarheid van de btw in gevaar komen wanneer prestaties, die verschillende ondernemers aan verschillende afnemers verrichten, als één ondeelbare economische prestatie zouden worden aangemerkt. De verzekeraar vist derhalve achter het net en zal de btw over de schadeafhandeling binnen de EU moeten blijven afdragen.

Verlaagd btw-tarief voor verhuur zeiljachten

Een ondernemer biedt een 'all-in' jaarabonnement voor zeiljachten aan en meent dat het verlaagde btw-tarief voor sportbeoefening daarop van toepassing is. De inspecteur stelt echter dat deze dienst belast is met 21% btw. De casus belandt uiteindelijk bij de Hoge Raad. Valt dit zeilabonnement onder het verlaagde btw-tarief?

Dienstverlening van de ondernemer

Een ondernemer stelt op basis van jaarabonnementen zeiljachten ter beschikking. Met zo’n 'all-in' abonnement kan de houder een bepaald aantal dagen gebruikmaken van het kajuitzeiljacht, de faciliteiten van de jachthaven en alles wat tijdens het zeilen nodig is. In het abonnementsgeld zijn bijvoorbeeld havengeld, verzekering, onderhoud, schoonmaakkosten, brandstof en het winterklaar maken van het zeiljacht inbegrepen. Ook is er recht op hulp bij calamiteiten.

Geschil voor het hof

Voor het hof was de vraag aan de orde of het zeilabonnement aangemerkt kan worden als “gelegenheid geven tot sportbeoefening” en daarom onder het verlaagde btw-tarief valt. Het hof oordeelt dat sprake is van één samengestelde dienst en verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie EU over het begrip sportaccommodatie. Volgens het hof komt het zeilabonnement niet overeen met dit Unierechtelijke begrip sportaccommodatie, omdat de ondernemer niet heeft aangetoond dat de sanitaire ruimten, de aanlegplaats en de parkeerplaats tijdens het zeilklaar maken voor sport worden gebruikt. De ruimten in de jachthaven zijn niet bestemd of geschikt voor de beoefening van sport en de kajuitzeiljachten zijn eveneens niet ingericht of bestemd voor sportbeoefening.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt echter anders. Het door het hof aangehaalde arrest van het Hof van Justitie EU staat niet in de weg aan een in 2018 gewezen arrest van de Hoge Raad. Volgens de Hoge Raad moet het begrip sport worden uitgelegd aan de hand van de omgangstaal. De Hoge Raad wijst erop dat sportbeoefening niet beperkt is tot sporten in wedstrijdverband, maar ook recreatief sporten omvat. Het oordeel van het hof, dat sprake is van één dienst, is in cassatie niet bestreden.

Voor de toepassing van het lage tarief kan sporten plaatsvinden op openbaar terrein, mits dit gepaard gaat met het ter beschikking stellen van een accommodatie, die wordt gebruikt door de sporters voor de voorbereiding en afronding van de sportbeoefening. De faciliteiten van de jachthavens voldoen aan deze criteria. Zeilen vergt een aanzienlijke lichamelijke inspanning. De Hoge Raad concludeert dat de ondernemer de abonnementhouders de gelegenheid geeft om de zeilsport te beoefenen en dat het all-in abonnement onder het verlaagde btw-tarief valt.

Conclusie

Volgens de Hoge Raad biedt de ondernemer met het all-in jaarabonnement voor zeiljachten de gelegenheid tot sportbeoefening en valt dit abonnement onder het verlaagde btw-tarief. De diensten, inclusief het gebruik van havenfaciliteiten, worden beschouwd als één samengestelde prestatie, die voldoet aan de criteria voor het verlaagde tarief.

Vrijstelling van btw bij doorbelasting aansprakelijkheidsverzekering

Een ziekenhuis berekent een deel van de aansprakelijkheidsverzekering door aan medisch specialisten. De inspecteur is van mening dat sprake is van een dienst en stelt dat deze dienst belast is met het algemene tarief van 21%. Het ziekenhuis stelt echter dat de doorbelasting vrijgesteld van omzetbelasting kan plaatsvinden. Hoe oordeelde de rechtbank? Is het doorbelasten van de verzekeringspremie in deze casus vrijgesteld of niet?

Casus

Een ziekenhuis is ondernemer voor de omzetbelasting. De medische zorg wordt geleverd zowel door in loondienst zijnde medisch specialisten als door vrijgevestigde medisch specialisten, verenigd in een stafmaatschap. Deze stafmaatschap verricht in het ziekenhuis specialistische zorg. Het ziekenhuis heeft met de stafmaatschap afspraken gemaakt over de uitvoering van de zorg binnen de muren van het ziekenhuis. De verleende zorg binnen de muren van het ziekenhuis vindt plaats onder verantwoordelijkheid en risico van het ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft een centrale aansprakelijkheidsverzekering afgesloten en is de verzekeringsnemer. De kosten van deze verzekering worden door het ziekenhuis en de stafmaatschap gedeeld. Het ziekenhuis belast een deel van de verzekeringskosten door aan de stafmaatschap. Het ziekenhuis heeft de btw op de doorbelaste premies aangegeven en op aangifte afgedragen. Daarna heeft het ziekenhuis een bezwaarschrift ingediend.

Standpunt partijen

Ten eerste is het ziekenhuis van mening dat geen sprake is van een belaste prestatie. Ten tweede stelt het ziekenhuis dat, zelfs als wel sprake zou zijn van een belaste prestatie, deze dienst onder de verzekeringsvrijstelling valt. De inspecteur is van mening dat de doorbelasting van de verzekeringspremie een vergoeding vormt voor een door het ziekenhuis aan de stafmaatschap verrichte prestatie. Deze prestatie bestaat uit het vrijwaren in geval van schade en is volgens de inspecteur belast met 21% omzetbelasting.

Oordeel rechtbank

De rechtbank stelt vast, dat de verzekering de stafmaatschap vrijwaart voor schade aan derden door handelen van de specialisten. De stafmaatschap en de specialisten zijn expliciet als verzekerden genoemd en zij kunnen ook los van het ziekenhuis direct de vrijwaring bij de verzekeraar inroepen. Het ziekenhuis is de verzekeringnemer en betaalt de verzekeringspremie, waarvoor het ziekenhuis tevens de vrijwaring van de stafmaatschap op zich neemt. Er is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake van een vrijwaringsdienst, waarmee de grond onder de stelling van de inspecteur is weggevallen. Aangezien naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een dienst, is er daarom ook geen sprake van het heffen van btw over het doorbelasten van de verzekeringspremie.

Ten overvloede oordeelt de rechtbank dat, zelfs als sprake zou zijn van een dienst, deze dienst onder de verzekeringsvrijstelling valt. Hiermee wordt voorkomen dat deze dienst zowel belast is met assurantiebelasting als met omzetbelasting.

Tip: gebruik het oordeel van de rechtbank als leidraad bij het doorbelasten van verzekeringspremies. Door te weten dat een dergelijke doorbelasting in dit geval vrijgesteld is van omzetbelasting, kunt u vergelijkbare situaties binnen uw eigen organisatie beter beoordelen en beheren. 
Heeft u vragen? Neem gerust contact met ons op.

Recht op aftrek btw op draagconstructie woning en op zonnepanelen bij verhuur woning?

Een ondernemer voor de omzetbelasting heeft twee woningen laten bouwen. De ene is bestemd als eigen woning en de andere voor de verhuur. De verhuur van een woning is vrijgesteld van omzetbelasting. Het dak van deze tweede verhuurde woning wordt vol gelegd met zonnepanelen. De ondernemer vraagt de omzetbelasting terug over een deel van de bouw van de woning en over de zonnepanelen. De inspecteur beperkt de teruggave tot de omzetbelasting over de zonnepanelen. Uiteindelijk belandt de zaak bij de Hoge Raad. Hoe oordeelt de Hoge Raad? 

Aftrek voorbelasting

Wanneer een ondernemer een investeringsgoed zowel gebruikt voor belaste als voor onbelaste prestaties, kan hij de omzetbelasting, die drukt op dat investeringsgoed, in aftrek brengen in de verhouding van de totale vergoeding voor belast gebruik tot het totaal van alle vergoedingen.

De zaak

Een ondernemer laat een woning bouwen voor de verhuur en laat op deze woning zonnepanelen monteren. In de huurprijs van de woning is een vergoeding voor het verbruik van elektriciteit begrepen. Voor de bouw van deze huurwoning is in totaal een bedrag van € 50.739 aan omzetbelasting in rekening gebracht. Van dit bedrag heeft € 2.959 betrekking op de levering en montage van de zonnepanelen. De ondernemer claimt een teruggaaf van € 27.839 aan omzetbelasting. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de ondernemer alleen recht op aftrek van de omzetbelasting, die drukt op de levering en montage van de zonnepanelen. Hij heeft een teruggaaf verleend van € 2.959.

Procedure voor het hof

De inspecteur stelt dat er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband is tussen de bouw van de woning en de belaste levering van energie. Volgens de inspecteur zou de ondernemer de uitgaven ook hebben gedaan als hij geen zonnepanelen op het dak had laten plaatsen. De inspecteur verwijst naar een arrest van de Hoge Raad waarin dit “hoe dan ook”-criterium aan de orde is. Volgens het hof is dit criterium hier niet aan de orde, omdat de woning een investeringsgoed is en niet is bestemd voor eigen gebruik. De uitgaven zijn gedaan voor de verhuur en voor de levering van elektriciteit. Volgens het hof heeft de ondernemer recht op een aanvullende teruggave over een deel van de omzetbelasting, die drukt op de draagconstructie van de woning. Het hof berekent die aanvullende teruggave op 5% van de omzetbelasting op de draagconstructie.

Oordeel van de Hoge Raad

De staatssecretaris ziet de bui al hangen en gaat in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt voorop dat, wanneer een ondernemer een investeringsgoed tot zijn ondernemingsvermogen bestemt en hij dit gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, aangenomen moet worden dat de gedane uitgaven rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de economische activiteiten van de ondernemer. Of een ondernemer belaste of onbelaste prestaties verricht is niet relevant. Doordat de ondernemer de zonnepanelen tijdens de bouw op het dak van de verhuurde woning heeft laten plaatsen, moeten de zonnepanelen en de woning als één investeringsgoed worden aangemerkt. Dit betekent dat alle omzetbelasting ter zake van de bouw van de woning en de zonnepanelen in aanmerking moet worden genomen. Op dit totale bedrag wordt de pro-rataberekening losgelaten. Uitgaande van die berekening zou de ondernemer recht hebben op een lagere teruggave dan het bedrag aan omzetbelasting dat hij reeds heeft ontvangen.

Tip! Laat het oordeel van de Hoge Raad u helpen bij het bepalen van uw recht op btw-teruggave voor investeringen in verhuurde woningen. Door duidelijk het verband te leggen tussen uw investeringsuitgaven en uw economische activiteiten, kunt u nauwkeuriger beoordelen of u in aanmerking komt voor btw-teruggave. Vragen? Neem gerust contact met ons op.

Levering verhuurd pand

De levering van een nieuw vervaardigde onroerende zaak is van rechtswege belast met omzetbelasting en vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Als de verkrijger de nieuw vervaardigde zaak voor van omzetbelasting vrijgestelde prestaties gebruikt, kan hij de ter zake van de levering in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek brengen. In dat geval heeft de verkrijger er belang bij om de levering buiten de heffing van omzetbelasting te houden. De overgang van een algemeenheid van goederen is geen levering voor de omzetbelasting. Bij een overgang van een algemeenheid van goederen wordt een onderneming overgedragen aan een koper, die de activiteiten voortzet. Als de levering van een onroerende zaak als een overgang van een algemeenheid van goederen kan worden aangemerkt, is niet alleen geen omzetbelasting verschuldigd, maar ook geen overdrachtsbelasting.

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft in twee zaken een conclusie gewijd aan de vraag of de verkoop van een verhuurd pand door een projectontwikkelaar als de overgang van een algemeenheid van goederen kan worden aangemerkt. Volgens de AG is dit mogelijk.

De eerste zaak betreft een kantoorpand, dat is omgevormd tot een appartementencomplex. Het complex wordt ruim drie maanden na de ingang van de verhuur overgedragen aan een belegger. De tweede zaak betreft de overdracht van een woon(zorg)complex aan een beleggingsmaatschappij, kort na de ingang van de langdurige verhuur. In beide zaken is de koop kort na de oplevering van het gebouw tot stand gekomen. De verhuurovereenkomsten waren al eerder tot stand gekomen. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in beide zaken geoordeeld dat sprake is van een overgang van een algemeenheid van goederen. Redengevend hiervoor is dat met het verhuurde complex een zelfstandige economische activiteit kan worden uitgeoefend en ook daadwerkelijk is uitgeoefend. De koper heeft die activiteit voortgezet.

De AG is van mening dat de overige activiteiten van de overdrager niet van belang zijn bij de beoordeling of een zelfstandige economische activiteit wordt overgedragen. Het maakt daarbij niet uit wat de bedoeling van de verkoper is of wat de resultaten van de activiteiten zijn. In beide gevallen is sprake van een verhuuronderneming, die is overgedragen.

Btw-teruggave bouw brede school: heeft de gemeente zichzelf in de voet geschoten?

Een gemeente heeft een brede school laten bouwen. Het gebouw is bestemd voor twee basisscholen, een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf. Bij de ontwikkeling van de brede school waren ook een woningcorporatie en een stichting betrokken. De stichting heeft het bevoegde gezag over de twee basisscholen. De gemeente is met de woningcorporatie en de stichting overeengekomen dat zij het gebouw vóór de ingebruikname zal overdragen aan de woningcorporatie. De woningcorporatie zal het voor de basisscholen bestemde deel van het gebouw verhuren aan de stichting. De huurprijs zal dusdanig zijn dat sprake is van een sluitende exploitatie. De inspecteur is van mening dat de gemeente de btw, die drukt op de bouwkosten, niet in aftrek mag nemen omdat de gemeente het gebouw niet onder bezwarende titel aan de woningcorporatie heeft geleverd. Hebben de partijen zichzelf door de afspraken spreekwoordelijk in de voet geschoten of heeft de gemeente recht op aftrek van voorbelasting? De Hoge Raad moest hierover zijn oordeel vellen.

De inspecteur stelt dat de gemeente voor de overdracht van de eigendom van het gebouw geen vergoeding heeft bedongen, waardoor geen belaste levering heeft plaatsgevonden. Zonder belaste levering heeft de gemeente geen recht op aftrek van voorbelasting.

Volgens Hof Amsterdam heeft de woningcorporatie in wezen een rentedragende lening aan de gemeente verstrekt met een looptijd van 30 jaar. Na 30 jaar koopt de gemeente het gebouw terug voor het door de woningcorporatie geïnvesteerde bedrag. Het hof heeft op basis van het overeengekomen exploitatiemodel vastgesteld dat de woningcorporatie, naast een vergoeding voor het onderhoud, feitelijk een jaarlijkse rentevergoeding ontvangt van 5%. De rente wordt gefinancierd vanuit de huurbaten die de gebruikers van het pand aan de woningcorporatie betalen. De huurprijs voor het deel van het gebouw dat de basisschool gebruikt is dusdanig vastgesteld dat sprake is van een sluitende exploitatie, oftewel bate noch last. De gemeente verstrekt aan de school een subsidie waarmee de huur wordt voldaan. Het hof oordeelt dat de gemeente door de gemaakte afspraken aan de woningcorporatie het onderhoud en de rente vergoedt. Naar het oordeel van het hof is, gezien de inhoud van de overeengekomen terugkoopoptie, zeker dat de gemeente het pand na 30 jaar zal terugkopen. Het hof is van oordeel dat de levering van het gebouw niet onder bezwarende titel heeft plaatsgevonden en dat daarom geen sprake is van een belaste handeling.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Het hof heeft niet vastgesteld dat sprake is van schijnhandelingen of fraude. Dat betekent dat het hof zich had moeten baseren op de afspraken in de overeenkomsten in plaats van de transacties te herkwalificeren. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Den Bosch. Dat hof moet nu onderzoeken of sprake is van misbruik van recht.

Was een verbouwing zo ingrijpend dat in wezen nieuwbouw is ontstaan?

Een ondernemer heeft een pand gekocht nadat dit was verbouwd tot hotel. De vraag is of de aanpassingen aan het pand zo ingrijpend zijn geweest dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. In dat geval is de latere levering niet belast met overdrachtsbelasting, maar met omzetbelasting. Gezien het feit dat drie afzonderlijke panden zijn samengevoegd tot één pand, kunnen we rustig stellen dat de verbouwing ingrijpend was. Maar was deze ingrijpend genoeg om het pand aan te merken als een nieuw pand? De inspecteur meent van niet en heeft het bezwaar tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting afgewezen. De belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Hoe liep dit af?

Standpunten van partijen

Volgens de belanghebbende is door de verbouwing een nieuw pand ontstaan. De bouwkundige constructie is ingrijpend gewijzigd en het pand heeft een nieuwe functie gekregen. De verkrijging zou daarom vrijgesteld moeten zijn van overdrachtsbelasting. De inspecteur betoogt echter dat niet gesproken kan worden van een nieuw vervaardigd pand, omdat de bouwkundige ingrepen beperkt waren. Volgens de inspecteur blijkt uit de tekeningen dat slechts op enkele plaatsen nieuw metselwerk is toegepast, zijn de dragende wanden in de kelder bestaand metselwerk en zijn de nieuw geplaatste binnenmuren niet dragend.

In wezen nieuwbouw

We spreken van 'in wezen nieuwbouw' als door verbouwingswerkzaamheden eigenlijk een nieuw pand is ontstaan. Dit betekent dat het resultaat van de verbouwing gelijkgesteld wordt met een nieuw pand. De beoordeling hiervan is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden.

Wat is er aangepast?

In deze zaak is de monumentale draagstructuur aangepast door een nieuwe interne draagconstructie aan te brengen, bestaande uit nieuwe dragende wanden op alle verdiepingen bij de gangen. In de kelder zijn dragende binnenwanden geplaatst om de bestaande en de nieuw aangebrachte constructie te ondersteunen. De kelder is uitgebreid, waarbij onder meer twee liften zijn gerealiseerd. Voor deze aanpassing is de bodem van de kelder uitgegraven en is de kelder water- en gasdicht gemaakt in beton, rustend op nieuwe funderingspalen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad voor de beoordeling of sprake is van een nieuw pand. Uit dit arrest volgt dat alleen aanpassingen aan de bouwkundige constructie kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een ingrijpende verbouwing waardoor in wezen een nieuw pand is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de nieuw geplaatste binnenwanden dragend zijn. Ook zijn de aanpassingen aan de vloerconstructie op de tweede etage volgens de rechtbank niet van dien aard dat gesproken kan worden van in wezen nieuwbouw. Er is geen nieuw pand ontstaan. Er is terecht overdrachtsbelasting betaald.

Verkoop woningbouwkavels belast met btw?

Een tuinbouwer zag zich door een wijziging van het bestemmingsplan gedwongen om zijn activiteiten te beëindigen. Met de gemeente heeft hij een overeenkomst gesloten waarbij hij zich verplichtte zijn bedrijfsgebouwen te saneren. De tuinbouwer ontving naast een financiële compensatie van de gemeente het recht op toewijzing van negen kavels voor woningbouw. Een deel van die kavels lag op het voormalige bedrijfsterrein. De overige kavels lagen op een stuk grond, dat de tuinbouwer van de gemeente heeft gekocht en vervolgens heeft gesplitst in vieren. Is de tuinbouwer ondernemer voor de btw en is hij over de levering van de woningbouwkavels btw verschuldigd?

De inspecteur is van mening dat de tuinbouwer bij de verkoop van de bouwkavels btw is verschuldigd, omdat hij ondernemer is voor de btw. De tuinbouwer heeft het woningbouwrecht verkregen in het kader van zijn onderneming. Daarom is de verkoop van de kavels een ondernemingsactiviteit. Etikettering van het woningbouwrecht als privévermogen is volgens de inspecteur niet mogelijk. De tuinbouwer is van mening dat hij bij de verkoop van de kavels niet als ondernemer heeft gehandeld. Het woningbouwrecht was niet bestemd voor een ondernemingsactiviteit, maar kwalificeerde als belegging.

Het hof oordeelt dat de tuinbouwer na de beëindiging van zijn tuinbouwactiviteiten zijn onderneming in drie gelijktijdig gestarte activiteiten heeft voortgezet: (1) de verpachting van de kassen, (2) de exploitatie van een boerderijwinkel en (3) de ontwikkeling van de woningbouwkavels. Naar het oordeel van het hof stond bij de beëindiging van de tuinbouw vast dat de kavels gerealiseerd zouden gaan worden. Het woningbouwrecht vormde een deel van de compensatie voor de sanering van de bedrijfsgebouwen. De tuinbouwer heeft actief stappen moeten zetten om de woningbouwkavels te realiseren, zoals het splitsen van de grond en het verzoeken om een wijziging van het bestemmingsplan om woningbouw mogelijk te maken. De verkoop van de kavels is naar het oordeel van het hof een handeling in het kader van de onderneming en dus belast met btw.

Mocht u afspraken met de gemeente maken over de sanering van uw onderneming, win dan tijdig fiscaal advies in.